- een kijkwijzer gebruik je als hulpmiddel om beter te weten wat je gezien hebt
- een kijkwijzer is nooit je eindproduct als verwerking van een CA
Onderstaande vragen helpen je beter te kijken naar het designproduct van
jouw keuze. De vragen zijn opgedeeld in vier categorieën: het voorwerp, de
context, de functie en de waarde.
Na de onderzoeksvragen vind je aanvullende informatie over materialen en
technieken.
Voordat je begint:
1. Wie is de kunstenaar?
2. Hoe heet het designproduct?
3. Wanneer is het gemaakt?
4. Waar bevindt het product zich?
5. Wat is je eerste indruk van het product?
1. het voorwerp/product:
Hoe ziet het voorwerp er uit, en hoe is dat bereikt?
- wat voor soort
voorwerp is het?
- waar is het van gemaakt?
- welke kleuren heeft het?
- schat in hoe groot het is (lengte, breedte, diepte, diameter)
- is het versierd? Zo ja, waaruit bestaat die versiering?
- is het beschadigd of versleten? Waar zie je dat aan?
- schat in hoe het aanvoelt (bijvoorbeeld warm, zacht, glad)
- uit hoeveel delen bestaat het? Welke zijn dat?
- hoe zitten de onderdelen vast, denk je?
- is het handgemaakt?
- welke techniek is hiervoor gebruikt? Geef hiervan een uitgebreide
beschrijving op basis van je eigen observatie. Raadpleeg ook de tekstblokken technieken:
keramiek, glas, hout, zilver
- is het machinaal gemaakt? Waarom denk je dat?
2. de context:
Wat is de cultuurhistorische en
sociaal-maatschappelijke achtergrond?
- hoe oud is het
voorwerp?
- kun je het voorwerp plaatsen in een stroming of stijl? Waar zie je dat
aan?
- in welk land is het gemaakt?
- is dat zichtbaar in het ontwerp? Waar zie je dat aan?
- is er qua vormgeving sprake van beïnvloeding door een andere cultuur?
Waar is dat aan te zien?
3. de functie:
Wat is het doel of de functie van het voorwerp?
- wie is nu de eigenaar
van het voorwerp?
- hoe is het voorwerp vroeger gebruikt?
- sluit het ontwerp goed aan bij dit doel? Leg je antwoord uit.
- is het gebruik veranderd in de loop der tijd?
- wat is de functie van het voorwerp nu?
- zijn de meest geschikte materialen gebruikt?
4. de waarde:
Welke waarde wordt er aan gehecht? (Dit kan worden uitgedrukt in geld, maar ook in waardering: hoe belangrijk
is het voor een individu of een groep mensen.)
- wat is de waarde voor
de mensen die het voorwerp maakten?
- wat is de waarde voor de mensen die het voorwerp gebruiken?
- wat is de waarde ervan voor het museum?
- hoeveel geld is het waard, denk je?
- wat is de waarde ervan voor jou?
____________________________________________
Begrippen
kunstnijverheid: sier- en
gebruiksproducten (handmatig of machinaal vervaardigd) die deel uitmaken van de
dagelijkse woon- en leefcultuur van de mens zoals kunstvoorwerpen, alledaagse
gebruiksvoorwerpen en voorwerpen die in ceremoniële of representatieve zin een
rol spelen.
toegepaste kunst: hedendaagse aanduiding voor kunstzinnig vormgegeven functionele
gebruiksvoorwerpen (industrieel vervaardigd, maar ontworpen op basis van
kunstzinnige principes)
industrial design: industrieel vervaardigde producten met een meerwaarde
(mooi, bijzonder, duur, kleine oplage)
industriële vormgeving: ontwerpen met eisen van machinale productie en
massafabricage. Nieuwe ontwerpmethoden en -technieken, nieuwe
materiaaltoepassingen.
___________________________________________
Materialen en Technieken
KERAMIEK
technieken voor het vormen van klei:
1. vanuit een bol, rollen of plakken klei (dit leidt tot lichte sporen van
handen, gereedschap of naden in de klei)
2. draaien op de draaischijf (er zijn vaak cirkelvormige sporen licht zichtbaar
in het oppervlak)
3. gieten met behulp van een gietvorm (leidt tot een glad oppervlak zonder
sporen van gereedschap)
aardewerk: een keramisch product dat bij een lage temperatuur
wordt gebakken (800° -1150°C). Door een glazuurlaag aan te brengen wordt het
poreuze materiaal ondoordringbaar.
steengoed: hard gebakken keramiek dat qua eigenschappen tussen
aardewerk en porselein inzit, ondoordringbaar en niet-doorschijnend.
porselein: witte, harde, doorzichtige niet-poreuze materie, op hoge temperatuur
gebakken
glazuur: glasachtige laag die de oppervlakte van het keramische product kan
bedekken om het te decoreren of ondoordringbaar te maken.
enkele technieken voor het decoreren van keramiek:
1 glazuren
2 krassen, insnijden
3 stempelen
4 drukvorm (als een koekjesvorm)
5 garneren (stukjes klei aanbrengen op de klei)
6 engobe (dunne laag vloeibare klei aanbrengen, met gekleurd slib of glazuur te
decoreren)
7 penseelschilderen en sponzen
8 vergulden
9 transfer-printing (afbeeldingen, gegraveerd op een koperen plaat via
geprepareerd papier overbrengen)
_______________
GLAS
De grondstoffen voor glas zijn: zand, soda en kalk.
Voor kristal zijn dat: zand, potas en menie. Kristal heeft een heldere glans,
een diepere klank en is doordat het zachter is dan gewoon glas makkelijker te
bewerken. In een draaiende trommel worden de grondstoffen gemengd. Het mengsel
wordt in de oven (1400°-1500°C) gesmolten. Met de blaaspijp wordt een klompje
vloeibaar glas uit de over gehaald en uitgerold op een metalen plaat, door
middel van slingeren en blazen (in een mal/vorm) ontstaat uiteindelijk een
voorwerp dat van de pijp wordt getikt en dat uiteindelijk wordt afgewerkt door
het te slijpen. Tegenwoordig gebeurt het blazen of persen van glas meestal
machinaal.
enkele technieken voor het decoreren van glas:
1 beschilderen met emailverf
2 het griffen van een tekening in bladgoud
3 glas op glas (bijvoorbeeld draden of noppen op het glas)
4 glas in glas (bijvoorbeeld draden van melkglas of gekleurd glas)
5 graveren met behulp van een diamantstift
6 slijpen met behulp van een draaischijf
_______________
HOUT
De twee hoofdgroepen zijn: loofhout en naaldhout.
Hout van loofbomen is meestal harder dan naaldhout. Loofhout, waaronder
tropische soorten, wordt vanwege het decoratieve effect van de groeven vaak
gebruikt voor het maken van meubels en betimmeringen.
Enkele soorten loofhout zijn: beuken, eiken, esdoorn, essen, iepen, kersenhout en
notenhout.
Enkele soorten naaldhout zijn: cipres, grenen, taxus en vuren.
Tropische soorten zijn: ceder, ebben, rozenhout, sandelhout en teak.
Hout kan worden gedecoreerd door het te beschilderen of te vergulden
(verbronzen / verzilveren), maar ook door het in te leggen met bijvoorbeeld:
schildpad, ivoor, been en hoorn, parelmoer, keramiek en metalen.
Bij het vervaardigen van meubels is de houtverbinding van groot belang.
De belangrijkste hoekverbindingen zijn:
1 pen- en gatverbinding (gaten en pennen die in elkaar grijpen)
2 zwaluwstaartverbinding (taps toelopende pennen en inkepingen die in elkaar
grijpen)
3 verstek (op elkaar aansluitende planken, beide afgeschuind in een hoek van
45°)
4 T-verbinding (plank met een smaller uiteinde steekt in een andere plank
waardoor er een T ontstaat)
5 verlijmen
andere toepassingen van hout zijn:
1 hout buigen (na verhitting verbuigen, in mal klemmen en
laten afkoelen)
2 hout draaien (het in vorm brengen van hout door het te
bewerken met beitels terwijl het ronddraait op een draaibalk)
3 houtsnijwerk (met beitels, gutsen en messen hou t bewerken
waardoor inkervingen, reliëfs, ajour (opengewerkt) of vrijstaande figuren
ontstaan.
4 fineer (het aanbrengen van een zeer dunne laag hout op een
ondergrond – dit kan ook in decoratieve patronen). Het oppervlak kan worden
afgewerkt met olie, was, vernis, politoer (zeer gladde spiegellaag van
schellak, opgelost in alcohol) of lakwerk (laag van harssubstantie uit de
lakboom). Met verschillende soorten beitsen kan hout worden gekleurd.
______________
ZILVER
Zilver heeft een smeltpunt van 961°C (100° lager dan goud), het is zachter dan
koper, maar harder dan goud. Na goud heeft het de grootste vervormbaarheid van
alle materialen.
Enkele eigenschappen zijn: glans, sterke uitzetting
bij verhitting, goed polijstbaar, geleidend vermogen wat betreft elektriciteit
en warmte. Het is mogelijk om zilver na verhitting te gieten met behulp van een
gietmodel.
De meest voorkomende manier om zilver vorm te geven is het smeden (hameren en drijven) ervan op een
aambeeld. Door het materiaal te drijven (vanaf de achterkant reliëf aanbrengen)
kan het gedecoreerd worden. Ook laat zilver zich pletten, buigen, vouwen en
solderen. Het aanbrengen van scharnieren en schroeven is eveneens mogelijk.
Door middel van polijsten verkrijgt het materiaal uiteindelijk zijn glans.
Een andere techniek, bijvoorbeeld
voor het maken van schalen en borden, is ‘forceren’, waarbij het materiaal met
een forceerstaal om een draaiende klos wordt gewrongen. Tegenwoordig wordt in
verband met grootschaliger productie de techniek van het ‘trekken’ toegepast,
waarvoor een machine (dieptrekpers) nodig is.